Donderdag 15 september 2011

Extremisme en discriminatie op internet

De praktijk
Voor extremistische organisaties en individuen is het internet een paradijs om ideeën te verspreiden en potentiële volgelingen te rekruteren. Daarom is het Meldpunt Discriminatie op Internet (MDI) in 1997 opgericht. Het MDI geeft de meldingen weer door aan het Openbaar Ministerie. Het MDI is namelijk geen organisatie met bevoegdheden gelijk aan de politie of het Openbaar Ministerie. Om te kunnen bepalen of een uiting op het internet mogelijk strafbaar discriminerend is zijn vooral de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van belang. Een voorbeeld van een dubieuze uitspraak:

‘Het lijkt me ook niet prettig om bekeurd te worden door iemand van een minderwaardig ras en dat in je eigen land’. Dit is een uitlating geplaatst als reactie op een regionale nieuwssite. Altijd zal er onderzocht moeten worden of de uitlating discriminerend is of wellicht valt onder de vrijheid van meningsuiting.

De vrijheid van meningsuiting
Er worden vaak dingen geroepen op internet met als rechtvaardiging dat er sprake zou zijn van ‘vrijheid van meningsuiting’. De vrijheid van meningsuiting is er vooral ter bescherming van meningen die schokken, kwetsen of verontrusten. Er zijn echter wettelijke grenzen. Een voorbeeld hiervan zijn de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht (discriminatie). Er zijn geen vaste regels te geven voor uitspraken die wel of niet kunnen. Altijd zal er naar de context van de uitspraak gekeken moeten worden. Nog een voorbeeld:

‘Zegt de dansneger gister het zo spijtig te vinden uit de voormalige Bijlmer te moeten vertrekken. Dat is zijn oerwoud geweest dat nu wordt gerooid. Liedjes om zijn minderwaardigheid weg te zingen. Al die kruipende dieren zitten bij elkaar. Straks zijn het ex-negers maar niet minder vies.’

Beide bovenstaande citaten vond de rechter ontoelaatbaar.

De rechter zal altijd afwegen of de vrijheid van meningsuiting wel of niet stand moet houden en zal dit per geval bekijken. Daarom is het ook zo moeilijk om hier regels voor vast te stellen. Altijd zal bij een vermeende discriminerende uitspraak bekeken worden of het beperken van deze uitspraak nodig is in onze samenleving. Een uitspraak kan bijvoorbeeld toegelaten worden als het relevant is voor een maatschappelijk debat, zolang het maar niet onnodig grievend of kwetsend is. Nogmaals een voorbeeld:

‘De kern van het probleem is de fascistische islam, de zieke ideologie van Allah en Mohammed zoals neergelegd in de islamitische Mein Kampf: de Koran. De teksten uit de Koran laten weinig aan de verbeelding over.’ Een uitspraak van Geert Wilders, gevonden in een interview dat gepubliceerd is in de Pers op 13 februari 2007.

De rechter heeft deze uitlating wel toegelaten. Wat hier van belang is, is dat de uitlating bijdraagt aan een maatschappelijk debat. Geert Wilders heeft als parlementariër ook een ruimere vrijheid van meningsuiting. Per geval zal dus bekeken moeten worden of een uitlating in strijd is met de vrijheid van meningsuiting en dienen alle omstandigheden van het geval meegewogen te worden. Dezelfde uitlating als Wilders, maar gedaan door iemand anders, zou zomaar strafbaar kunnen zijn.

In de praktijk is er sprake van een handhavingsprobleem. Niet elke reactie op bijvoorbeeld een nieuwssite kan vervolgd worden. Uit het eerste voorbeeld hierboven wordt toch een signaal afgegeven door het Openbaar Ministerie dat men er toch iets aan doet, deze persoon is namelijk veroordeeld in de rechtbank.

Handhaving en beheerders van websites
Ook beheerders van websites kunnen op grond van artikel 137e Sr aansprakelijk worden gehouden voor uitlatingen gedaan op hun site, ook al hebben ze die uitlatingen niet zelf gedaan. Daarnaast zijn Nederlandse providers en webhosts verplicht om politie en justitie te voorzien van de beheerdergegevens indien er sprake is van strafbare inhoud op een door hen gehoste site, zie artikel 126na Sv (Wetboek van Strafvordering). Echter blijkt uit art. 54a Sr dat een dergelijke beheerder niet wordt vervolgd indien hij voldoet aan een bevel van de officier van justitie om maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de gegevens ontoegankelijk te maken.

Voor de handhaving moeten wel de NAW-gegevens van de beheerder bekend zijn. Bij het registreren van de domeinnaam voor de website worden wel registratiegegevens openbaar gemaakt, maar deze blijken vaak vervalst te zijn. Ook bieden sommige domeinnaamhouders hun webruimte aan, waardoor gegevens van de websitehouder niet geregistreerd hoeven te worden. Ditzelfde effect wordt bereikt met privacyprotect.org, een organisatie die websites namens anderen registreert. Tenslotte nemen vaak ‘bevriende’ buitenlandse geestverwanten de registratie van Nederlandse websites op zich.

Wanneer er geen handhaving kan plaatsvinden wegens het gebrek aan NAW-gegevens kan men met een verzoek tot verwijdering de webhost bij aankloppen. Het MDI speelt hierin ook een rol. Zij onderzoekt klachten in het kader van een ‘notice-and-take-downverzoek’. Volgens eigen zeggen leidt een klacht van het MDI aan de website in 95% van de gevallen tot het verwijderen van de discriminerende tekst. Soms volgt er een aanklacht en na de zeef van opsporingsproblemen, haalbaarheid en het sepotbeleid worden (slechts) enkele gevallen aan de rechter voorgelegd.

Het merendeel van de Nederlandse websites met strafbare inhoud wordt echter gehost in de Verenigde Staten. Dit is geen toeval; in de VS is de juridische vrijheid van meningsuiting zeer ruim en wordt nagenoeg niet ingeperkt door discriminatieverboden. Als de website is gericht op Nederland is wel het Nederlandse strafrecht van toepassing. Maar omdat de uitingen op de site in de VS niet strafbaar zijn bemoeilijkt dit het opsporings- en vervolgingsproces wel, aangezien verzoeken om rechtshulp van Amerikaanse opsporingsinstanties dan aanzienlijk minder kansrijk zijn.

Civiele oplossing?
In theorie is het ook mogelijk om discriminerende uitingen op het internet via privaatrechtelijke weg aan te pakken. In de praktijk blijkt deze weg echter minder bruikbaar, zie bijvoorbeeld de zaak Lycos/Pessers 1Hoge Raad 25 november 2005, LJN AU4019.. Dit komt omdat de NAW-gegevens zeer moeilijk te achterhalen zijn door private partijen. Internet Service Providers (ISP) zijn niet erg coöperatief bij het verstrekken van NAW-gegvens en er bestaat privaatrechtelijk geen verplichting tot afgifte.

Er zijn maar weinig uitspraken over zaken waarin verdachten werden veroordeeld voor discriminatie op het internet. In de uitspraken die er wel zijn, lijkt geen verschil in de aangelegde maatstaven te worden gemaakt tussen uitingen die op internet zijn gedaan, en andere openbare uitingen.

Conclusie
De conclusie die getrokken kan worden is dat, ondanks een uitgebreid palet aan wetgeving, onderzoeken en goede bedoelingen, het grootste deel van discriminatie op internet tussen de vingers van justitie door glipt. Internet biedt ons veel vrijheid, maar dit gegeven manifesteert zich helaas niet altijd op een positieve manier. Het Openbaar Ministerie kampt met een handhavingsprobleem maar zit wat vervolging betreft zeker niet stil. Ook beheerders van websites kunnen aangesproken worden voor uitlatingen gedaan op websites.

Welke uitlating wel en niet kan is moeilijk te zeggen. Per geval zal bekeken moeten worden of de uitspraak toelaatbaar is. Altijd zal er naar de context van de uitspraak gekeken moeten worden. De vrijheid van meningsruimte is bijvoorbeeld ruimer als de uitspraak bijdraagt aan het maatschappelijk debat. Verder zal de rechter altijd kijken of aan het beperken van de vrijheid van meningsuiting behoefte bestaat in de samenleving. Zo was dat bij de eerste twee voorbeelden uit dit stuk wel het geval. Deze uitspraken worden niet geaccepteerd in onze maatschappij. De uitspraak van Wilders was wel toelaatbaar. Maar als iemand anders dezelfde uitspraak had gedaan zou dit strafbaar kunnen zijn. Per geval zal de rechter dit dus moeten beoordelen.

Bronnen en verwijzingen

Meldpunt Discriminatie op Internet (MDI).
Gerechtshof Amsterdam 23 november 2009, LJN: BK4139.
C.H. Gielen c.s., Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, Deventer: Kluwer 2007.

   [ + ]

1. Hoge Raad 25 november 2005, LJN AU4019.