Zaterdag 27 december 2014

Strafbaarheid van cyberpesten

“Ik heb een bom gezet in je koffer, dit is geen grap #doodsbedreiging”. “Ik steek jou helemaal de kanker in. Waar woon jij?#doodsbedreiging”. Zomaar twee voorbeelden van het Twitteraccount @doodsbedreiging die dergelijke bedreigingen verzamelt.1Mediawijsheid, ‘dreigtweets’, http://www.mediawijsheid.nl/dreigtweets/. Ook een berichtje op Facebook waarin iemand voor ‘vieze kankerhoer’ wordt uitgemaakt is helaas niet zeldzaam.  Door de opkomst van het internet is pesten een groter probleem geworden. Het plaatsen van een opmerking is makkelijker dan ooit en de impact wordt juist groter. Binnen enkele secondes wordt een groot publiek bereikt en de uiting is langere tijd leesbaar. Maar is dit strafbaar?

Pestende opmerkingen zijn ongewenst, maar niet altijd onwettig. Er is geen strafrechtelijke bepaling dat pesten verbiedt.  Een dergelijke opmerking is alleen strafbaar indien de specifieke uiting strafbaar is gesteld in het wetboek van strafrecht. Dit artikel zal vier van deze bepalingen behandelen: belediging, smaad, laster en bedreiging. Andere uitingen worden deels al op Ejure behandeld zoals: extremistische en discriminerende teksten, identiteitsdiefstal wanneer iemand zich als jou voordoet en het plaatsen van onrechtmatige foto’s of filmpjes. Daarnaast kan pesten worden gezien als geestelijke mishandeling.2N.J.M. Kwakman, ‘Pesten: van ongewenst gedrag naar onwettig gedrag’, in: A. Dijkstra, B.F. Keulen & G. Knigge (red.), Het roer recht, Zutphen: Uitgeverij Paris 2013, p.231-242.

De vraag is dan steeds waar de grens van de vrijheid van meningsuiting ophoudt en het strafbare pesten begint. Het zal blijken dat dit sterk afhangt van de omstandigheden van het geval waarbij de context waarin de pestende uiting is geplaatst een belangrijke rol speelt. Aan het einde van dit artikel wordt nog ingegaan op de mogelijkheden om tegen cyberpesten op te komen.

Strafbare uiting: eenvoudige belediging

Art. 266 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) bespreekt eenvoudige belediging, daarvoor gelden drie vereisten. Het eerste vereiste is dat het gaat om de miskenning van iemands waardigheid als burger die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt. Welke gedragingen precies strafbaar zijn wordt niet genoemd in de wet. De uitingen moeten in elk geval geschikt zijn om, en/of de strekking hebben, een ander te beledigingen. Dat is afhankelijk van het beledigende karakter van de uiting, de context waarin deze is geplaatst en of de uitlating wel proportioneel is gezien de bijzonderheden van het geval. Relevant daarbij is onder meer de relatie tussen de beledigde en belediger en welk platform gebruikt wordt.3A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.69 en p.83-84 en Tekst & Commentaar aant. 8 onder a bij art. 266 Sr.

De twee andere vereisten gaan over de manier waarop de belediging is gebeurd: dit moet opzettelijk zijn gedaan en op een in de wet gestelde wijze. Voor de opzet is nodig dat de belediger zich bewust blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat de uitlating voor de beledigde een beledigend karakter draagt. Belangrijk is dat de uitlating zich richt tot de beledigde, zo blijkt de opzet om beledigde te bereiken. Volgens art. 266 lid 1 Sr kan belediging als volgt plaatsvinden: in het openbaar, in iemand zijn tegenwoordigheid of via een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding. Deze manieren kunnen allemaal zowel in de fysieke nabijheid van het slachtoffer zijn, als indirect via het internet.4A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.84-86 en p.96-97. Zie bijv. Rb. Den Bosch 26 maart 2007, ECLI:NL:RBSHE:2007:BA1257

Strafbare uitingen:smaad en laster

Smaad (art. 261 Sr.) is een zwaarder delict dan de belediging uit art. 266 Sr. Het verschil tussen beide delicten is dat bij smaad de beschuldiging van een concreet feit vereist is, terwijl bij belediging een vage beschuldiging voldoende is. Laster (art. 262 Sr) is een strafverzwarende variant van smaad. In dit geval weet de dader dat de uitlating een leugen is. Het is echter moeilijk te bewijzen dat de dader wist dat de beschuldiging onwaar was.5A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.44. Voor meer informatie over laster zie p.65-67.

Smaad bestaat uit vier bestanddelen. Ten eerste het bestanddeel ‘iemands eer of goede naam aanranden.’ ‘Eer’ betekent in deze context het respect dat iemand als mens toekomt. ‘Goede naam’ is de reputatie die men in het maatschappelijk verkeer geniet. Een inbreuk op de erkenning daarvan is dan de aanranding. Ten tweede, moet de aanranding plaatsvinden ‘door tenlastelegging van een bepaald feit’ welke geschikt is om iemands eer en goede naam aan te tasten. Het kan gaan om de bewering dat een misdrijf heeft plaatsgevonden of om moreel verwerpelijke feiten, zoals de bewering dat een aantal vrouwen halfnaakt dronken rondliepen. Daarnaast moet het gaan om een ‘bepaald feit’, dus een duidelijk te onderkennen concrete gedraging.6A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.45-46 en p.50-54. Zie ook Tekst & Commentaar  aant. 9 onder a en f  bij art. 261 Sr.

De laatste bestanddelen gaan over de intentie van de dader. Ten derde, moet de aanranding ‘opzettelijk’ zijn gedaan. De dader moet zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer in zijn eer of goede naam wordt aangerand. Ten vierde, moet de aanranding zijn gedaan ‘met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’, dus bewust ter kennis van het publiek te brengen. Aan dit bestanddeel is op het internet als snel voldaan. Dit geldt meestal ook voor social media met een afgeschermd profiel, mits er sprake is van een afdoende grote vriendenkring. De grens ligt ergens tussen de 15 en 25 vrienden.7Dit blijkt uit de Hyves-arresten: HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2009, (concl. A-G Knigge) en Hof Den Bosch 12 oktober 2009, ECLI:NL:HR:GHSHE:2009:BK5777. Overigens geldt volgens art. 261 lid 2 Sr dat indien de uiting schriftelijk is, smaad en laster zwaarder worden bestraft.

Strafbare uiting: bedreiging

Van strafbare bedreiging is enkel sprake wanneer er wordt gedreigd met een van de in art. 285 lid 1 Sr limitatief opgesomde geweldsdelicten. Relevant voor cyberpesten is vooral bedreiging met: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, enig misdrijf tegen het leven gericht,  gijzeling, zware mishandeling of brandstichting.

Daarnaast zijn er in de rechtspraak aanvullende eisen gesteld voor een strafbare bedreiging. Zo moet de bedreiging het slachtoffer hebben bereikt. Beslissend is niet de schriftelijke vorm maar ‘of de bedreiging de geadresseerde in leesbare vorm bereikt, ongeacht de wijze van overbrenging’. De schriftelijke vorm is overigens wel een strafverzwarende omstandigheid volgens art. 285 lid 2 Sr. Bovendien moet het de bedoeling zijn geweest om het slachtoffer te bereiken. Dit blijkt meestal al uit het gebruik van het internet, echter kan (nog) niet iedereen via deze weg worden bereikt.8HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181, NJ 2012/502 (concl. A-G Hofstee), m. nt. J.M. Reijntjes, noot 3.

Ook moet de bedreiging geschikt zijn om bij het slachtoffer vrees te wekken dat de geuite dreigementen waar gemaakt zullen worden. De vrees is geobjectiveerd: er moet bij een gemiddeld persoon redelijkerwijs vrees hebben kunnen doen ontstaan. Objectieve hoedanigheden van het slachtoffer kunnen hierbij een rol spelen, een gehandicapte of bejaarde zal eerder vrees hebben. Onbelangrijk is of de dader ook daadwerkelijk het dreigement waar wou maken.9HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181,  NJ 2012/502 (concl. A-G Hofstee), m. nt. J.M. Reijntjes, noot 1.

Vrijheid van meningsuiting

De vraag is waar de grens van de vrijheid van meningsuiting ophoudt en het strafbare pesten begint. Volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens beschermt het recht op vrijheid van meningsuiting niet alleen de verspreiding van leuke informatie en ideeën, maar ook die schokt, kwetst of verontrust.10EHRM 24 februari 1997, nr. 19983/92, NJ 1998/360, m.nt. E.J. Dommering (De Haes en Gijsels/Belgium). Dit recht wordt beperkt doordat de uiting niet nodeloos kwetsend of schadelijk mag zijn. Nodeloos betekent dat het geen bijdrage levert aan een maatschappelijk debat, dus een maatschappelijk relevante kwestie. Smaad, laster en bedreiging zijn bijna altijd nodeloos kwetsend, belediging is dat minder snel.

Overdrijven is echter normaal op het internet. Zo gebruiken jongeren veel ruwe bewoordingen die zo gewoon zijn geworden dat ze minder zwaar worden opgevat dan de letterlijke tekst doet vermoeden. Daarnaast zijn uitingen eerder toegestaan als ze gebaseerd zijn op feiten.11A. Engelfriet, De wet op het internet, Eindhoven: Ius Mentis BV 2010, p.23-26. Of er sprake is van normaal overdrijven of een strafbaar feit moet blijken uit de concrete omstandigheden van het geval.

Grens tussen onschuldig cyberplagen en strafbaar cyberpesten

Cyberpesten is strafbaar, mits de pestende uiting onder een strafrechtelijke bepaling valt. Het internet is daarvoor geen obstakel, vaak wordt een schriftelijke uiting zelfs zwaarder bestraft. Daarnaast blijkt het internet een geschikt middel om het slachtoffer te bereiken.

Het toepassen van deze strafrechtelijke bepalingen is in de praktijk echter behoorlijk lastig. Het is zeer complex doordat het sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Bovendien hebben mensen verschillende waarden en normen. Zo gebruiken jongeren vaak groffer taalgebruik en overdrijven zij sneller. Zij zullen dan waarschijnlijk minder snel strafbaar zijn door dezelfde uiting als een volwassene. Maar ook hier zijn grenzen aan. De dader kan zich wel proberen te beroepen op de vrijheid van meningsuiting, maar dit zal niet altijd opgaan.

Wat te doen tegen strafbaar cyberpesten

Gezien het vluchtige karakter van het internet is het allereerst belangrijk om bewijs vast te leggen van de uiting. Bijvoorbeeld door het maken van screenshots van een webpagina of het elektronisch bewaren van een email. Dit kan via www.bewijsonline.nl.

Vervolgens kunnen er juridische stappen worden ondernomen. Dit kan door aangifte te doen bij de politie of door zelf een juridische procedure te starten. Dan kan een verbod worden opgelegd tot verdere communicatie over het slachtoffer en/of schadevergoeding en/of rectificatie. Daarbij kan een dwangsom bij een eventuele overtreding worden opgelegd.12Van der Goen advocaten, ‘Optreden tegen smaad en laster via internet of e-mail’, http://www.vandergoen.nl/nl/nieuws/optreden-tegen-smaad-en-laster-via-internet-of-e-mail.htm.

Daarnaast kan worden gekozen voor een notice and takedown procedure. In dat geval wordt verzocht de onrechtmatige tekst te verwijderen. Dit verzoek kan worden ingediend bij degene die de informatie heeft geplaatst, maar ook bij de website waar het op staat of de hostingpartij die de website beheert. Dit gebeurt door het sturen van een aangetekende brief met daarin de eis tot verwijdering van het onrechtmatige bericht.13Voor meer informatie:  ECP, ‘Werkgroep Notice and Takedown’, http://ecp.nl/projecten//3719/werkgroep-notice-and-takedown.html. Verder bestaat sinds kort het recht om vergeten te worden. Een zoekmachine kan worden verzocht de link naar de webpagina te verwijderen, mits dit niet langer actueel of relevant is.14C. van Eenbergen, ‘Zoekmachines krijgen richtlijnen voor “recht om vergeten te worden”’, http://www.techzine.nl/nieuws/39482/zoekmachines-krijgen-richtlijnen-voor-recht-om-vergeten-te-worden.html.

   [ + ]

1. Mediawijsheid, ‘dreigtweets’, http://www.mediawijsheid.nl/dreigtweets/.
2. N.J.M. Kwakman, ‘Pesten: van ongewenst gedrag naar onwettig gedrag’, in: A. Dijkstra, B.F. Keulen & G. Knigge (red.), Het roer recht, Zutphen: Uitgeverij Paris 2013, p.231-242.
3. A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.69 en p.83-84 en Tekst & Commentaar aant. 8 onder a bij art. 266 Sr.
4. A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.84-86 en p.96-97. Zie bijv. Rb. Den Bosch 26 maart 2007, ECLI:NL:RBSHE:2007:BA1257
5. A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.44. Voor meer informatie over laster zie p.65-67.
6. A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2008, p.45-46 en p.50-54. Zie ook Tekst & Commentaar  aant. 9 onder a en f  bij art. 261 Sr.
7. Dit blijkt uit de Hyves-arresten: HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2009, (concl. A-G Knigge) en Hof Den Bosch 12 oktober 2009, ECLI:NL:HR:GHSHE:2009:BK5777.
8. HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181, NJ 2012/502 (concl. A-G Hofstee), m. nt. J.M. Reijntjes, noot 3.
9. HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181,  NJ 2012/502 (concl. A-G Hofstee), m. nt. J.M. Reijntjes, noot 1.
10. EHRM 24 februari 1997, nr. 19983/92, NJ 1998/360, m.nt. E.J. Dommering (De Haes en Gijsels/Belgium).
11. A. Engelfriet, De wet op het internet, Eindhoven: Ius Mentis BV 2010, p.23-26.
12. Van der Goen advocaten, ‘Optreden tegen smaad en laster via internet of e-mail’, http://www.vandergoen.nl/nl/nieuws/optreden-tegen-smaad-en-laster-via-internet-of-e-mail.htm.
13. Voor meer informatie:  ECP, ‘Werkgroep Notice and Takedown’, http://ecp.nl/projecten//3719/werkgroep-notice-and-takedown.html.
14. C. van Eenbergen, ‘Zoekmachines krijgen richtlijnen voor “recht om vergeten te worden”’, http://www.techzine.nl/nieuws/39482/zoekmachines-krijgen-richtlijnen-voor-recht-om-vergeten-te-worden.html.