Zaterdag 23 mei 2015

De internettende rechter

Het is een herkenbaar fenomeen: even op het internet kijken als je je iets afvraagt. Veel mensen kijken op internet om informatie te vergaren, zowel in privésituaties als in het kader van werk. Meestal levert dit geen problemen op. Voor rechters kan dat echter anders zijn. Een rechter kan door zulke informatievergaring belangrijke feiten in een zaak achterhalen die hij anders niet geweten had. Wat als de rechter door Google Streetview ziet dat de situatie ter plekke toch iets anders is dan partijen stellen? Of als hij, door op iemands Facebook-pagina te kijken, erachter komt dat het slachtoffer helemaal niet zo veel lichamelijke schade heeft als hij in zijn letselschadeprocedure claimt te hebben? Mag de rechter de feiten die de partijen aangedragen hebben aanvullen met informatie die hij op internet vindt, of aan de hand daarvan verifiëren? En kan hij deze informatie ook gebruiken om het uiteindelijke oordeel daarop te baseren? Uit deze blog zal blijken dat dit in privaatrechtelijke zaken onder omstandigheden zou kunnen, maar dat hieraan wel strenge eisen gesteld worden. Deze eisen volgen vooral uit art. 149 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) (verbod om de feiten aan te vullen) en art. 19 Rv (hoor en wederhoor). In dit artikel zal ook gekeken worden naar de samenhang tussen beide artikelen.

Feiten aanvullen – De feiten van algemene bekendheid

Belangrijk in het burgerlijk procesrecht zijn de regels omtrent het stellen en bewijzen van de feiten. De partijen moeten de feiten in een zaak stellen en deze, indien ze voldoende gemotiveerd betwist worden, ook bewijzen. De rechter mag deze feiten niet aanvullen, want dat is niet zijn taak. De rechter is lijdelijk, wat betekent dat hij moet oordelen op basis van de feiten die door de partijen zijn aangedragen (art. 149 Rv). De enige feiten die niet gesteld (en eventueel bewezen) hoeven te worden zijn de zogenaamde ‘feiten van algemene bekendheid’ (de in art. 149 Rv ook genoemde ‘algemene ervaringsregels’ worden hier verder buiten beschouwing gelaten).

Dit betekent dat de rechter het hem door partijen gepresenteerde feitencomplex wél mag aanvullen met feiten van algemene bekendheid, ook als hij deze op internet vindt. Deze feiten kunnen dan gebruikt worden als grondslag voor de beslissing. Door Asser wordt het begrip ‘feit van algemene bekendheid’ gedefinieerd als: ‘het feit dat ieder normaal en algemeen ontwikkeld mens zonder nader onderzoek geacht wordt te kennen of die hij zonder noemenswaardig onderzoek uit algemeen toegankelijke bronnen kan te weten komen.’.1W.D.H. Asser, in: Asser Procesrecht/Asser 3 2013/97 Een belangrijke vraag is waar het internet hier een plaats heeft. Dit is in het gewone spraakgebruik wel een algemeen toegankelijke bron, maar is het dit ook in de zin van dit artikel? De Hoge Raad heeft, in een zaak waarin het ging om de vraag of informatie uit een krantenartikel feiten van algemene bekendheid zijn, geoordeeld dat een productie die uit een algemeen kenbare bron afkomstig is, te onderscheiden is van een feit van algemene bekendheid.2HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6196, r.o. 5.2. Hieruit wordt, onder andere in het hierboven aangehaalde stuk uit de literatuur, vaak de conclusie getrokken dat het niet zozeer gaat om de bron waar de informatie uit komt. Het zou meer gaan om de vraag of de informatie zelf algemeen bekend is. Gesteld wordt dat niet alles wat op internet te vinden is feiten van algemene bekendheid zijn. De vraag is of dit wel de juiste conclusie is.

De Hoge Raad overweegt dat een feit van algemene bekendheid te onderscheiden is van een feit uit een algemeen toegankelijke bron. Het lijkt erop dat dit niet overeenstemt met de parlementaire geschiedenis, waarin het volgende overwogen is met betrekking tot feiten van algemene bekendheid: ‘Het zijn de z.g. notoire feiten die ieder normaal ontwikkeld mens kent of uit voor ieder toegankelijke bronnen kan kennen’.3Parl. Gesch. Nieuw Bewijsrecht, MvT-RO (1969), Algemene beschouwingen, p. 79.. Hieruit blijkt niet dat er een mogelijkheid is om een dergelijk onderscheid te maken zoals de Hoge Raad deze maakt: het ruimere begrip ‘feit van algemene bekendheid’ kan een feit uit een algemeen toegankelijke bron omvatten, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs. De vraag is dan ook in hoeverre dit met elkaar te rijmen is. Desalniettemin is het waarschijnlijk wenselijk dat niet alles wat op het internet te vinden is wordt gezien als een feit van algemene bekendheid: hieronder valt immers vrijwel alle informatie denkbaar. Door de uitspraak wordt het wetsartikel bij de tijd gehouden. Bovendien wordt in de literatuur gesteld dat de verscheidenheid van hetgeen online gevonden kan worden te divers is om algemene uitspraken te kunnen doen over de betrouwbaarheid van de te vinden informatie. Dit is waarschijnlijk een beter argument voor de conclusie dat niet alles wat zich op het internet bevindt feiten van algemene bekendheid zijn.4Y.E. Schuurmans, K. Pill en M.M. Groothuis, ‘De rechter op internet’, Computerrecht 2012/118, p. 5 Tot slot is het lastig om te zeggen wat wel en wat niet gezien wordt als een feit van algemene bekendheid. Dit is zeer casuïstisch.5Zie voor een overzicht o.a.: J.C. Heuving, ‘Internet en de (minder) lijdelijke rechter’, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2012-1, p.12.

Feiten verifiëren

Hoewel de civiele rechter normaal gesproken dus niet bevoegd is om zelfstandig op zoek te gaan naar nieuwe feiten die niet van algemene bekendheid zijn, hoeft hij het gebruik van internet ook niet te mijden. De rechter mag de feitelijke stellingen van partijen wel verifiëren door middel van informatie verkregen via het internet. Ook mag een rechter in het kader van een naderend pleidooi of comparitie op het internet kijken om zijn vragen voor te bereiden. In dit geval zoekt hij niet zozeer naar informatie die betrekking heeft op het geschil van partijen, maar naar algemene informatie ter voorbereiding van de zitting. Zo kan hij bijvoorbeeld in het kader van de letselschadeprocedure vragen of er ook eventuele andere oorzaken zijn voor een bepaald opgelopen letsel, als hij aanwijzingen vindt voor een bepaalde veel voorkomende oorzaak die niet gesteld is.6Y.E. Schuurmans, K. Pill en M.M. Groothuis, ‘De rechter op internet’, Computerrecht 2012/118, p. 7.

 Feiten als basis voor de uitspraak – hoor en wederhoor

In beginsel mag de rechter de feiten verifiëren, maar hoe ver mag dit gaan en bij welke processuele regels moet aangeknoopt worden? Over specifieke wetsartikelen en situaties is helaas nog geen rechtspraak verschenen. Wel is er in de literatuur het een en ander over geschreven. Als de rechter online de situatie ter plekke onderzoekt door bijvoorbeeld Google Streetview te gebruiken, wordt in de literatuur wel betoogd dat de regels van descente, te vinden in art. 201 Rv, daarvoor zouden moeten gelden.7Y.E. Schuurmans, K. Pill en M.M. Groothuis, ‘De rechter op internet’, Computerrecht 2012/118, p. 8. Deze regels brengen met zich mee dat partijen bij dit onderzoek via Google Streetview aanwezig moeten zijn. Over een dergelijke specifieke invulling is door de rechter of de wetgever nog geen duidelijkheid gegeven.

Bepaalde procesrechtelijke regels gelden echter altijd en zijn dan ook in het geval van online onderzoek voor de rechter van belang, bijvoorbeeld het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv en art. 6 EVRM). Over de toepassing van hoor en wederhoor heeft de Hoge Raad wel duidelijkheid gegeven. Indien een rechter zelf op onderzoek uit gaat op internet en zijn beslissing hier mede op wil laten steunen, zal hij hetgeen hij gevonden heeft moeten voorleggen aan partijen zodat zij hierop kunnen reageren.8HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1653. Als een rechter na het sluiten van het debat tussen partijen de website van een van de partijen bezoekt en daar nog nieuwe informatie vandaan haalt die hij gebruikt om zijn beslissing op te baseren, dan is dit een schending van hoor en wederhoor.9HR 9 september 2011, ECLI:HR:2011:BR1654. Na deze uitspraak wordt in de literatuur algemeen aangenomen dat een rechter de gevonden feiten eerst aan de partijen voor moet leggen.

Conclusie – De verhouding tussen art. 149 Rv en 19 Rv

In de hierboven aangehaalde arresten van de Hoge Raad met betrekking tot art. 19 Rv wordt art. 149 Rv niet genoemd. Dit werpt de vraag op hoe dit arrest zich verhoudt tot artikel 149 Rv. Geldt de regel uit het arrest alleen voor feiten die niet als feiten van algemene bekendheid aangemerkt kunnen worden? Of is het juist zo dat ook feiten van algemene bekendheid die de rechter zelf heeft opgezocht voorgehouden moeten worden aan de partijen? In beginsel is een feit van algemene bekendheid een vaststaand feit, bij deze feiten is er dus geen hoor en wederhoor vereist voor het toevoegen van deze feiten. Toch gaat men in de literatuur en arresten van iets anders uit. Uit de arresten met betrekking tot hoor en wederhoor en de internettende rechter, blijkt dat het uiteindelijk doorslaggevend is in hoeverre de internettende rechter de partijen de mogelijkheid tot hoor en wederhoor heeft gegeven. Bovendien wordt in de literatuur vaak geoordeeld dat het onwenselijk is dat het resultaat van een zelfstandige rechterlijke zoektocht op internet als een feit van algemene bekendheid wordt gekwalificeerd zonder dat er sprake is van hoor en wederhoor. Als dit wel zo zou zijn, is er al snel een schending van het verbod om de feiten ambtshalve aan te vullen. Waarschijnlijk is het zo dat voor feiten die overduidelijk van algemene bekendheid zijn dit niet nodig is. Wel moet men voorzichtig zijn met het kwalificeren van informatie als feit van algemene bekendheid. Bij twijfel zal de rechter hoor en wederhoor moeten toepassen.

 

   [ + ]

1. W.D.H. Asser, in: Asser Procesrecht/Asser 3 2013/97
2. HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6196, r.o. 5.2.
3. Parl. Gesch. Nieuw Bewijsrecht, MvT-RO (1969), Algemene beschouwingen, p. 79.
4. Y.E. Schuurmans, K. Pill en M.M. Groothuis, ‘De rechter op internet’, Computerrecht 2012/118, p. 5
5. Zie voor een overzicht o.a.: J.C. Heuving, ‘Internet en de (minder) lijdelijke rechter’, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2012-1, p.12.
6. Y.E. Schuurmans, K. Pill en M.M. Groothuis, ‘De rechter op internet’, Computerrecht 2012/118, p. 7.
7. Y.E. Schuurmans, K. Pill en M.M. Groothuis, ‘De rechter op internet’, Computerrecht 2012/118, p. 8.
8. HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1653.
9. HR 9 september 2011, ECLI:HR:2011:BR1654.