Maandag 14 juli 2014

Parodieaccounts op social media: een goede grap of serieuze schade?

‘Landgenoten, Moeder laat u weten dat zij graag een bloemetjesgordijn zou zijn.’ Dit bericht is ten tijde van carnaval geplaatst op social media platform Twitter, via het account‘@Koning_NL’. 1https://twitter.com/Koning_NL Het betreffende account gebruikt als profielfoto het gezicht van Koning Willem-Alexander en het bericht wordt ook onder die naam geplaatst. Het is geen onbekend fenomeen dat mensen profielen op Twitter aanmaken in naam van een beroemdheid, om vervolgens zonder toestemming van de betreffende persoon berichten te plaatsen. Meestal hebben die profielen het karakter van een parodie. De rechtsvraag die hierbij opkomt is of het toegestaan is een profiel van een bekend persoon aan te maken zonder toestemming, om daarmee berichten te verzenden in het kader van een parodie. Het is allereerst van belang of een parodieaccount via het merkenrecht of het portretrecht kan worden aangevochten. Ten slotte wordt besproken in welke gevallen het beheren van een nepprofiel op social media is toegestaan, ondanks de bezwaren van rechthebbenden.

Merkenrecht
Als iemand een parodieaccount via het merkenrecht wil aanvechten, is het van belang of de betreffende persoon zichzelf als merk kan registreren. Een merk is een onderscheidingsteken voor waren of diensten. 2H. Spoor e.a., Auteursrecht: auteursrecht, nabuurige rechten en databankenrecht, (serie: Recht en praktijk, deel 42), Deventer: Kluwer 2005, p. 14. In art. 2.1 BVIE staat een niet-limitatieve opsomming van wat als individueel merk kan worden geregistreerd. Ten eerste kan iemand zijn of haar naam als woordmerk registreren, want onder een woordmerk vallen namen, letters en cijfers. Daarnaast kan een portret als beeldmerk worden geregistreerd. Merkenregistratie vindt plaats op drie niveaus. Ten eerste kan men een merk registreren bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Bij dit depot wordt een merk binnen de Benelux beschermd. Indien het woord- en beeldmerk zijn ingeschreven bij het BBIE wordt volgens art. 2.2 BVIE exclusief merkenrecht over het portret en de naam verkregen. Daarnaast kan een merk op Europees en internationaal niveau worden gedeponeerd. Er zal nu vooral worden ingegaan op wat je als rechthebbende kan doen als er een inbreuk op een merk plaatsvindt in de Benelux, indien het merk daar is gedeponeerd.

Inbreuk in Benelux: art. 2.20 lid 1 sub d BVIE
De rechthebbende kan het gebruik van zijn merk verbieden op grond van art. 2.20 BVIE, als de parodie wordt gebruikt in het economisch verkeer. Dat is het geval als iemand met zijn parodieaccount zijlings reclame maakt. Bij de overname van een portret is het van belang dat bij een portretmerk minder snel sprake is van een overeenstemming van merk en teken, doordat een portretmerk het portret alleen vanuit een bepaald gezichtspunt beschermt. De rechthebbende kan zich in dat geval het beste beroepen op art. 2.20 lid 1 sub b BVIE. Dit artikel kan ook worden ingeroepen als het parodieaccount gebruikmaakt van een soortgelijk teken als het geregistreerde woordmerk. Allereerst is het voor het inroepen van dit artikel wel vereist dat het een gebruik van het teken in soortgelijke waren of diensten betreft. Dus indien een persoon bekend staat om het ‘entertainen van mensen’ zou je met een parodieaccount in dezelfde categorie waren of diensten kunnen vallen. Een tweede eis is dat er publieke verwarring moet zijn ontstaan met het gebruik van het overeenstemmende teken. Verwarringsgevaar is een ruim begrip en kan direct of indirect aanwezig zijn. In het geval van direct verwarringgevaar zou het publiek het account moeten verwarren met een echt account van de betreffende persoon. Van indirect verwarringgevaar is sprake als het publiek zou aannemen dat het parodieaccount verbonden is met het gedeponeerde merk van de bekende persoon. De rechter oordeelde in de zaak Lloyds/Loint’s dat er met het beoordelen of er sprake is van verwarringgevaar moet worden uitgegaan van een gemiddeld geïnformeerde, oplettende en omzichtige gewone consument van de betrokken soort producten. 3Hof van Justitie EG, 22 juni 1999, (Lloyd v Loint‘s). De houder van een parodieaccount zou ter verdediging kunnen stellen dat het verwarringgevaar zich niet voordoet, indien in de tekst van het profiel kenbaar wordt gemaakt dat het parodieaccount fictief is. De aard van de uitspraken die worden gedaan met het betreffende account is daarbij van belang. Het is echter altijd aan de rechter om vast te stellen of er wel of niet sprake is van verwarringgevaar voor de gemiddelde consument.

Naast het tegengaan van verwarringgevaar, kan de persoon op wie de parodie is gebaseerd art. 2.20 lid 1 sub c BVIE inroepen, waarbij handelingen die geen verwarringgevaar vormen maar wel schade toebrengen aan zijn merk kunnen worden tegengegaan. Het is hierbij vereist dat het gaat om een bekend merk. Volgens Hof van Justitie in de zaak Chevy is sprake van een bekend merk wanneer het merk bekend is bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de waren of diensten bestemd zijn. 4Hof van JustitieEG, 14 september 1999, (Chevy). Indien het aannemelijk is dat een groot deel van het publiek bekend is met het merk van de persoon die bescherming van dit artikel inroept, is voldaan aan deze eis. Daarnaast zou er onrechtvaardig voordeel kunnen worden getrokken uit de reputatie van het gedeponeerde merk. Door het woord of beeldmerk van een beroemdheid te koppelen aan een profiel, kan de persoon met het parodieaccount zelf naamsbekendheid vergaren.Voordeel is ongerechtvaardigd wanneer in het kielzog van het bekende merk geprofiteerd wordt van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van bekend merk, en zonder financiële vergoeding profijt gehaald wordt uit de commerciële inspanningen van de merkhouder. 5Hof van Justitie EG, 18 juni 2009, (L’Oréal cs v BelLure). Ten slotte kan de rechthebbende ook stellen dat een parodieaccount afbreuk doet aan de reputatie van het merk. Doorslaggevend hierbij is of de aantrekkingskracht van het merk voor het publiek achteruit gaat. In een zaak die werd aangespannen door bekende Nederlander Catherine Keyl, was de rechtbank van mening dat het van belang is of het publiek gewend is dat het portret van een bekende Nederlander op deze manier wordt gebruikt. 6Pres. Rb. Amsterdam 18 december 1997, IER 1998-2, p. 83; ook Mediaforum 1998-2, p.63, m.nt. D.J.G. Visser(Catherine Keyl).

Portretrecht
Indien een parodieaccount het portret van een persoon gebruikt, kan het portretrecht worden ingeroepen om de goodwill verbonden aan die persoon te beschermen. 7T. Cohen Jehoram, Industriële eigendom: Merkenrecht, Deventer: Kluwer 2009 , p. 119. Door een uitspraak van de Hoge Raad in arrest Breekijzeris de groep die zich op het portretrecht kan beroepen sterk verruimd, doordat er sneller sprake is van een portret. 8Hoge Raad, 2 mei 2003,NJ 2004, 80, (Breekijzer). Dit komt door de introductie van het begrip ‘redelijk belang’, zie art. 21 Auteurswet(Aw). Er is sprake van een redelijk belang indien er met de openbaarmaking van een portret een inbreuk wordt gemaakt op het recht op een persoonlijke levenssfeer. 9Hoge Raad 21 januari 1994, NJ 1994, 473 (Ferdi E.). De foto en naam van een persoon zijn persoonsgegevens. Indien persoonsgegevens worden gebruikt zonder toestemming van de betrokkene is er in beginsel sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. In het Axel Springer arrest heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens echter wel vastgesteld dat het recht op uitingsvrijheid in bepaalde gevallen voorrang heeft op het recht op privacy. Daarbij speelt in sommige gevallen de beroepskeuze van iemand mee in de afweging of een inbreuk op het privacybelang worden getolereerd.

Parodie
In bepaalde gevallen heeft de vrijheid van meningsuiting zoals is vastgelegd in art. 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens(EVRM) voorrang op het portretrecht of merkenrecht. Een parodie is een beperking op het auteursrecht, in het kader van die vrijheid van meningsuiting. Met een parodie wordt vaak een spottende nabootsing bedoelt. 10Rb Amsterdam 3 april 2003, LJN AF6846. Daarbij moet sprake zijn van een humoristische bedoeling en zeker niet van een concurrerende bedoeling. Bij het inroepen van het recht op parodie is de hoeveelheid materiaal die is overgenomen voor de parodie van belang. Die hoeveelheid moet niet meer zijn dan nodig is om de grap te laten werken.

Nieuw oorspronkelijk werk
Los van het feit of een parodie wel of niet is toegestaan, kan er met het maken van een parodie een nieuw oorspronkelijk werk ontstaan. Daarvoor is echter wel vereist dat er niet meer elementen van het origineel verwerkt zijn dan nodig is voor de grap, zodat de parodie onafhankelijk is. 11Hof Amsterdam 30 januari 2003, IER 2003, 30 (Bassie III).

Conclusie
Er kan met het bestaan van het parodiërende account een inbreuk worden gemaakt op het merkenrecht. Dit is het geval indien het account verwarringgevaar creëert omtrent de afkomst van het profiel, of het account afbreuk doet aan een merk. Ten tweede is er sprake van een inbreuk op het portretrecht indien een redelijk belang zich verzet tegen de manier van publicatie van het portret op social media. Een parodie kan echter in het kader van vrijheid van meningsuiting voorrang hebben boven het portret- en merkenrecht. Indien de parodie dus niet voldoende geslaagd is, valt er voor beide partijen niet veel te lachen.

   [ + ]

1. https://twitter.com/Koning_NL
2. H. Spoor e.a., Auteursrecht: auteursrecht, nabuurige rechten en databankenrecht, (serie: Recht en praktijk, deel 42), Deventer: Kluwer 2005, p. 14.
3. Hof van Justitie EG, 22 juni 1999, (Lloyd v Loint‘s).
4. Hof van JustitieEG, 14 september 1999, (Chevy).
5. Hof van Justitie EG, 18 juni 2009, (L’Oréal cs v BelLure).
6. Pres. Rb. Amsterdam 18 december 1997, IER 1998-2, p. 83; ook Mediaforum 1998-2, p.63, m.nt. D.J.G. Visser(Catherine Keyl).
7. T. Cohen Jehoram, Industriële eigendom: Merkenrecht, Deventer: Kluwer 2009 , p. 119.
8. Hoge Raad, 2 mei 2003,NJ 2004, 80, (Breekijzer).
9. Hoge Raad 21 januari 1994, NJ 1994, 473 (Ferdi E.).
10. Rb Amsterdam 3 april 2003, LJN AF6846.
11. Hof Amsterdam 30 januari 2003, IER 2003, 30 (Bassie III).